[h3]Fokkers meest gebouwde Amerikaan[/h3]
Het door Fokker-USA uitgebrachte Model 8 Super Universal was een verdere ontwikkeling van de succesvolle Universal. De Super Universal was iets groter dan zijn voorganger en bood plaats aan zes passagiers in plaats van vier. De machine was bovendien voorzien van een krachtiger motor en een vrijdragende vleugel. Van alle Amerikaanse Fokkertypen zijn er van de Super Universal de meeste toestellen gebouwd: tachtig in de Verenigde Staten, vijftien in licentie in Canada en een groot aantal - onbekend is hoeveel - in Japan. In totaal moeten er rond tweehonderd Super Universal's zijn gebouwd. Dat waren er ongetwijfeld meer geworden als er geen economische crisis was geweest na 1929. Het verbeterde vliegende manusje-van-alles kreeg een gesloten cockpit met een onder een hoek geplaatste voorruit, net als bij de [wiki]Fokker F.10|F.10[/wiki]. De [wiki]propeller[/wiki] werd aangedreven door een 420 pk Pratt & Whitney Wasp en de [wiki]romp[/wiki] was langer dan bij de Universal- Ook had de Super Universal een grotere [wiki]vleugel[/wiki]. Het prototype werd gebouwd in de fabriek in Teterboro. Het week sterk af van de latere productiemachines. Het was onder meer voorzien van "ouderwetse" naar buiten stekende rolroeren, zoals ook bij de [wiki]Fokker F.11|F.11[/wiki], de [wiki]Fokker F.III|F.III[/wiki] en de [wiki]Fokker F.VII|F.VII[/wiki] waren toegepast. Na de voltooiing van het prototype herzagen de constructeurs onder leiding van Bob Noorduyn het ontwerp nog eens grondig. Dat had tot gevolg dat de [wiki]rolroer|rolroeren[/wiki] bij de productiemachines wel weer binnen de vleugelomtrek kwamen. Behalve de rolroeren veranderden ook de romplijn en de [wiki]cockpit[/wiki]. Het onderstel onderging een sterke vereenvoudiging. De Super Universal was een tijdgenoot van het F.10-verkeersvliegtuig. De fabriek hanteerde echter voor de Super Universal evenals voor de Universal geen F-nummer. De oorspronkelijke naam van het vernieuwde type was "Universal Special". Dat veranderde spoedig in "Super Universal". De eerste vlucht vond plaats in maart 1928. [wiki]Fokker[/wiki] produceerde vervolgens tachtig machines in de nieuwe fabriek in Glendale. De zaken gingen in Amerika namelijk zo goed dat Fokker meer fabrieken nodig had. De Super Universal bleef in Amerika in productie tot januari 1931.

[h3]Virginia[/h3]
Het eerste productietoestel kreeg de naam "Virginia". Admiraal Richard E. Byrd gebruikte dit toestel als verkennings- en reddingsvliegtuig voor zijn Antarctische expeditie in 1928. In oktober van dat jaar reisde de machine per schip naar Dunedin in Nieuw Zeeland en vervolgens naar het kamp Little America op Antarctica, waar het vliegtuig op 27 januari samen met de overige uitrusting arriveerde. Na enkele goed verlopen proefvluchten maakte de Virginia op 7 maart 1929 voor wetenschappelijke doeleinden een twee uur durende vlucht naar Rockefeller Range met aan boord vlieger Bernt Balchen, radioman June en geoloog Gould. Dagenlang aanhoudende zware sneeuwstormen maakten echter de terugvlucht onmogelijk. Op 15 maart rukten windstoten van meer dan 160 kilometer per uur de Virginia van zijn ankers los. De wind blies het vliegtuig ruim een kilometer weg. Het kwam ondersteboven op het ijs terecht en raakte dermate zwaar beschadigd, dat er niet meer mee gevlogen kon worden. Vier dagen later pikte een Fairchild FC-2W2 toestel, dat ook deel uitmaakte van de expeditie, de bemanning op. De Super Universal bleef op het ijs achter. Tijdens een latere expeditie haalde Berd de motor, de cockpitinstrumenten en andere bruikbare zaken uit het kreupele vliegtuig weg. Op 18 januari 1988, bijna zestig jaar later, meldde een Nieuw-Zeelandse krant dat een wetenschappelijke expeditie uit Nieuw-Zeeland de Virginia had teruggevonden. De staart en een deel van de vleugel zaten vast in het ijs. De rest stak er boven uit. Het terrein bleek echter te ruw en te moeilijk begaanbaar om de machine zonder hoge kosten te kunnen bergen.

[h3]Afleveringen[/h3]
De Super Universal trok belangstelling van tal van [wiki]luchtvaartmaatschappij|luchtvaartmaatschappijen[/wiki]. Vanaf 1928 leverde Fokker toestellen af aan onder meer Midcontinental Air Express, Standard Airlines, National Park Airways en Universal Airlines. Deze maatschappijen hielden zich niet alleen bezig met passagiersdiensten maar voerden ook luchtpostcontracten uit. De Super Universal kreeg daarmee een belangrijke rol in het postverkeer in de Verenigde Staten en in Canada. Er was ook belangstelling van militaire zijde. De Amerikaanse marine testte de Super Universal onder haar eigen aanduiding XJA-1, maar heeft het type uiteindelijk niet besteld. Dat deed aan het succes van het vliegtuig weinig af. Fokker boekte diverse exportorders. Er gingen toestellen naar onder andere Colombia, Argentini?, Zuid-Afrika, en Japan. Net als de Universal is de Super Universal ook in Canada verkocht. [wiki]Anthony Fokker[/wiki] verwachtte daar een flinke markt en omdat de fabrieken in de Verenigde Staten hun handen vol hadden aan het afwerken van de binnenlandse bestellingen, deed hij in 1928 aan de directie van Western Canada Airlines (WCA) het voorstel om zowel een agentschap als een productielijn in Canada te starten. WCA besloot hierop in te gaan, maar besteedde de licentieproductie uit aan Canadian Vickers in Montreal, een dochteronderneming van de bekende Britse firma Vickers. Dat was niet zo'n verwonderlijke stap, want de eerste man van WCA, Richardson, was ook directeur bij Canadian Vickers. Een jaar later haalde Canadian Vickers de eerste opdrachten binnen van onder meer de Canadese luchtmacht, International Airways en General Airways. Het Canadese prototype vloog in het voorjaar van 1929. De Canadese versie verschilde op enkele punten van de Amerikaanse Super Universal. Zo was er aan de rechterkant een tweede cabinedeur en verder bouwden de Canadezen een grotere brandstoftank in en een verbeterd elektrisch systeem. Ook verstevigden zij de romp en voorzagen ze toestellen van drijvers. Experimenten met een Bristol-motor bleken geen succes. De aanpassingen pakten niet in alle opzichten gunstig uit. Ze resulteerden onder meer in een 100 kg hoger leeggewicht, wat voor klanten minder aantrekkelijk was. Ook kampte Canadian Vickers met vertraging in de afleveringen. De Canadese verkoopresultaten bleven als gevolg van deze tegenslagen ver achter bij die in de VS. Bovendien be?nvloedde de malaise na de beurscrisis van 1929 de verkoopcijfers ongunstig. Een aantal onverkochte Super Universal's ging in opslag en werd pas in 1934 tegen dumpprijzen verkocht.

[h3]Japan[/h3]
Behalve in de Verenigde Staten en Canada is de Super Universal in produktie geweest in Japan. Dit land ontving de machines aanvankelijk in onderdelen, waarna ze ter plaatse in elkaar werden gezet. De japanners waren dermate tevreden over de vliegtuigen, dat de firma Nakajima Hikoki KK de licentierechten kocht. Ook in Japan paste men het ontwerp naar eigen inzichten aan. Als motor koos men aanvankelijk voor de eveneens in licentie gebouwde Bristol Jupiter van 450 pk. Later vervingen de japanners deze door de eigen Nakajima Kokubuti van 460 pk. De produktielijn bij Nakajima ging in september 1930 van start en de eerste Super Universal kwam in maart 1931 van de lijn. Nakajima staakte de produktie in oktober 1936 na de bouw van - voor zover bekend - 47 toestellen. Inmiddels hadden ook andere Japanse fabrikanten, namelijk Okta Manufacturing, Manchu Airplanes en Tokyo Airplanes, de Super Universal in produktie genomen. De in Japan gebouwde machines zijn zowel voor civiele als militaire taken gebruikt en zijn tot na de Tweede Wereldoorlog operationeel geweest. De eerste Super Universal's kwamen in militaire handen na de bezetting van Mantsjoerije in 1931. De Japanse strijdkrachten vorderden toen zeven Super Universal's van Japan Air Transport Co. De militairen waren zeer tevreden over deze vliegtuigen en het leger besloot daarom in 1932 eigen Super Universal's te kopen. Het eerste aan het leger afgeleverde toestel was uitgerust als vliegende ambulance met twee brancards en drie zitplaatsen. Daarna volgde een opdracht voor twintig stuks. Deze werden gebruikt als opleidingsvliegtuig voor [wiki]vlieger|vliegers[/wiki], bommenrichters, [wikiboordschutter|boordschutters[/wiki] en [wiki]telegrafist|telegrafisten[/wiki]. Ook de Japanse marine bestelde twintig toestellen, die als landvliegtuig de aanduiding C2N1 kregen en als drijvervliegtuig C2N2. De marinetoestellen waren voorzien van een grotere cabine en werden ingezet voor verkennings- en transporttaken. Er heeft verder een militaire variant bestaan die wordt aangeduid als K3M. Hierover is verder heel weinig bekend.



Bronvermelding
  • Fokker Commercial Aircraft written by Public Relation Department of the N.V. Koninklijke Nederlandse Vliegtuigenfabriek Fokker and Hein van Meerten. Den Haag: Haagse drukkerij, The Hague, 1994.